Als kind had ik een eigen tuintje; een verwaarloosd strook grond langs het achterpad van mijn ouderlijk huis. Zes jaar was ik toen ik deze samen met mijn oma omtoverde in een kleurrijke walhalla voor vlinders en bijen. Jarenlang wroette ik dagelijks in de aarde. De uitgebloeide geraniums en viooltjes die op mijn opa’s graf stonden kregen een nieuw leven tussen de door mij zelf tussen de straattegels gepeuterde vingerhoedskruid. Ik wist (en weet!) weinig van tuinieren, maar mijn oma leerde mij de fijne kneepjes (op haar manier dan: ieder blaadje met maar iets bruin en bijna uitgebloeid bloemetjes werden genadeloos afgeknipt want niet perfect). Furieus was ik al de achterbuurman zijn aangrenzende tuinhek in de stinkende menieverf zette en met zijn lompe klompen mijn zorgvuldig omgewoelde aarde en planten plette. Soms stond zijn steeg door een reeks eindeloze buien onder water waardoor mijn planten weg dreven, maar nooit gaf ik op. Lees meer