Het was ergens tussen onweersbui 2 en 3 dat ik midden in de nacht slaperig opmerkte dat de vuilniszak met dampende luiers nog weggegooid moest worden. Een normaal mens zou zich omdraaien, maar de perfectionist pur sang in mij kreeg visioenen van maden en ander krioelend ongedierte feestend tussen de verse productie van mijn jongste (iets met doorkomende kiezen). Dus stommelde ik rond het nacht uur in weinig verhullende kleding slaapdronken naar buiten automatisch grijpend naar mijn sleutels. Weg. Mijn sleutelbos was verdwenen.
Het aanrecht is voor huize Jo&Co wat keukenlade is voor een gemiddeld Nederlands gezin (de sleutelkast eigenaren buiten beschouwing gelaten): DE dumpplaats bij uitstek. Echter in de stilte van de nacht, met op de achtergrond aanrollend onweer (‘de wolken hebben ruzie’ aldus dochter 3), bleken mijn sleutels spoorloos. Nu raak ik niet snel in paniek, want al eerder had ik mijn sleutelbos terug gevonden in de speelgoedkist of poppenwagen (ik geef niemand de schuld, maar het vermoeden rijst dat de omschrijving van de dader begint met een p en eindigend op -euter). Dat ze niet buitenshuis waren wist ik, want de poort zat op slot en ik was ondanks jarenlang opgebouwd slaapgebrek helder genoeg om te beseffen dat ik de poort niet van buiten had afgesloten om vervolgens over het schuurdak te klimmen om de achtertuin te bereiken. Daarom staat ‘inbreker’ niet op mijn cv.
Mijn zoektocht eindigde anderhalf uur later tevergeefs nadat ik het hele huis en voor- en achtertuin met bijschijnen door de bliksem had doorzocht. De loungebank verregende terwijl ik verwoed onder de afdekhoes tussen de kussens checkte. Ik dook in de containers en verpulverde met mijn blote voet een naaktslak (wat aanvoelt alsof je in een knakworst trapt en dan zonder een ‘knak’). Nadat ik de resten slak tussen mijn tenen had gevist maakte ik Co wakker, maar die waren zo zwaar in slaap coma dat ze hun naam nog niet eens konden herinneren. Ik vond de al maanden vermiste Little Pony’s tussen de pizza’s en ingevroren vlees in de diepvries, maar mijn sleutelbos bleef spoorloos. Ten einde raad besloot ik de volgende ochtend een uur eerder op te staan om bij het opgaan van de zon de speurtocht te vervolgen, maar ook deze inzet bleek vruchteloos. Rip sleutelbos.
Het probleem was dat ik als enige in bezit was van de poortsleutel. Dus togen we de daaropvolgende dagen met onze fiets door de gang en kon de container niet geleegd worden. De vuilniszak, die inmiddels bijna zelf weg liep, trok een bruine drab spoor door de gang richting ondergrondse containers. Op een vrijdagmorgen na weer een verkoelende onweersbui griste ik mijn laarzen automatisch uit de schoenenmand. Mijn grote teen werd nog net niet doorboord door een vinnig omhoog staande sleutel. Mijn peuter hoorde mijn gevloek onverstoorbaar aan en riep verrast uit; “Cadeautje voor mama!” Haar gezicht stond echt op onschuldig, maar ik ken mijn eigen toneeltactieken en wellicht heb ik die genetisch doorgegeven. De waarheid ligt ergens tussen een gebrekkig postnataal geheugen en de pokerface van mijn peuterpuber gok ik zo. Ik pakte de fiets en liet de poortsleutel tien keer bijmaken. This. Will. Never. Happen. Again. (Denkt u hier een Donald Trump toontje bij). Never!